Henk Nijmeijer
Steeds vaker hoor ik het om mij heen: “Moet het nou weer over de regenboog gaan? Het wordt ons door de strot geduwd.” Mensen zeggen moe te worden van zichtbaarheid, van kleur, van de voortdurende oproep tot inclusie. De term ‘regenboogmoeheid’ zingt rond in gesprekken, in artikelen, in politieke reacties. En hoewel ik deze gevoelens serieus neem, moet ik toch een tegenvraag stellen: zijn we moe van de regenboog — of zijn we moe van de confrontatie met dat wat nog steeds niet vanzelfsprekend is?
Regenboogmoeheid is, hoe wrang ook, een symptoom van vrijheid. Want wie moe is van het gesprek over uitsluiting, onderdrukking of geweld, heeft zelf blijkbaar het voorrecht niet te worden buitengesloten. Je kunt je permitteren om te zuchten als je weer een vlag ziet wapperen, omdat je er zelf nooit onder hoeft te schuilen. Voor veel LHBTI+ personen is zwijgen echter geen optie. Nog altijd worden mensen uitgescholden, bedreigd, geslagen of uitgesloten — om wie ze zijn, wie ze liefhebben, of hoe ze eruitzien.
En ja, ik begrijp dat zichtbaarheid ongemak kan oproepen. Maar het doel van zichtbaarheid is niet provoceren. Het is de meest vreedzame manier om te zeggen: wij zijn er ook. Zichtbaarheid is een uitnodiging tot gesprek, geen aanval. Een regenboogvlag is geen ideologie, maar een herinnering aan de mensen die eronder leven. Elke vorm van emancipatie kent weerstand. Dat is niet nieuw. Maar laten we niet de fout maken om vermoeidheid te verwarren met onrecht.
Wat mij in de gesprekken de laatste tijd raakte, is dat ook LHBTI+ personen zelf aangeven moe te zijn. Niet van zichzelf. Niet van hun leven. Maar van de constante vraag uit hun omgeving: “Wat vind jij ervan?” telkens als er een nieuw incident is, een nieuwe rel, een nieuwe actie in het nieuws. Ze willen niet steeds uitleggen. Niet telkens opnieuw als woordvoerder dienen. Niet telkens de strijd aan hoeven gaan. En ik begrijp dat. Het is zwaar om in een wereld te leven die jouw bestaan steeds opnieuw in twijfel trekt — zelfs als je er ogenschijnlijk ‘vrij’ mag zijn.
Misschien is het tijd dat we die vermoeidheid niet zien als onverschilligheid, maar als een signaal. Een signaal dat de last van zichtbaarheid soms oneerlijk verdeeld is. Niet iedereen wil voorop in de stoet. Niet iedereen heeft de energie om altijd de barricade op te gaan. En dat is begrijpelijk. Maar precies daarom moeten we als samenleving helder zijn: niemand mag tot zwijgen worden gebracht. Niet door publieke moeheid, niet door politieke gemakzucht, niet door het verwijt van ‘te veel aandacht.’ Zodra we dat toestaan, winnen niet de waarden van rust en nuance — dan wint de stilte die door uitsluiting is afgedwongen. Ik denk dan vaak aan de woorden van James Baldwin:
“Not everything that is faced can be changed. But nothing can be changed until it is faced.”
Wie zich vermoeid voelt door de regenboog, kijkt misschien liever weg. Maar we kunnen het ons niet veroorloven om dat te doen. We hebben het gesprek nodig. De zichtbaarheid. De verhalen. Niet om te provoceren — maar om recht te doen aan het leven van mensen die nog altijd niet veilig zijn. In de klas. Op de sportclub. Op straat. Thuis.
De regenboog is geen marketinglogo. Het is een krachtig symbool van menselijke waardigheid, van diversiteit, van vrijheid. En echte vrijheid betekent dat je jezelf kunt zijn — zonder angst, zonder schaamte, zonder uitgeput te raken van je bestaan.
Laten we elkaar dus niet verwijten dat het onderwerp weer aan bod komt. Laten we elkaar bevragen waarom het nog steeds nodig is. En laten we elkaar daarin vasthouden, ook als we moe zijn. Want pas als niemand meer hoeft te schuilen, pas als niemand meer uitgeput raakt van het zichzelf zijn — dán kunnen we echt rusten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten